Tess kwam kokhalzend weer boven water. Ze had flink wat borrels binnengekregen. Hijgend en rillend zoog ze de ijskoude lucht in haar longen.
Gelukkig was het water nu eindelijk tot rust gekomen.
Met lange halen zwom ze naar de kant en trok zich op het droge. Daar hakte de snijdende wind onmiddellijk op haar in. ‘Daan?!’ Tess keek wild van angst om zich heen. ‘DAAN!’
Honderd meter verder zag ze in een inham een rode vlek rond een partij wrakhout. Als een gek begon ze te rennen. ‘Daan!’ Ze sprong in het ondiepe water en waadde zo snel ze kon in de richting van haar vriend.
‘Daan?’
Daan reageerde niet. Hij hing als een lappenpop roerloos in de takken.
Tess pakte hem onder zijn armen beet en begon hem zo goed en zo kwaad mogelijk naar de kant te slepen. Dat was extra moeilijk omdat de bodem bezaaid was met grote keien en ze regelmatig haar evenwicht verloor.
Eindelijk lukte het haar om Daan op het droge te trekken.
Hij had een kanjer van een buil op zijn voorhoofd.
Waarschijnlijk was hij ergens tegenaan geknald.
Uitgeput bleef ze even op de grond liggen.
Maar niet voor lang. De vrieskou beet opnieuw op haar in.
Bovendien begon het ook steeds harder te sneeuwen. Ze stond op en keek rond. Ze moest beschutting vinden en gauw. In deze vijandige omgeving zouden ze geen kwartier meer overleven. Tess begon op en neer te springen en met haar armen te zwaaien om de bloedsomloop te stimuleren. Heel even kreeg ze het opnieuw een beetje warmer, maar
niet voor lang. ‘D… dat k… k… kan n… niet,’ klappertandde ze.
Aan de overzijde van de rivier – geen vijftig meter vanwaar ze zich bevond – stond een kleine blokhut, waarschijnlijk van jagers. Moedeloos keek ze van Daan naar de blokhut en terug. Zelf zou ze de overtocht waarschijnlijk wel overleven. Het water was kalmer en niet heel diep. Maar Daan… Ze schudde wanhopig met haar hoofd. Zo dichtbij en toch zo ver…
‘Kom op, Tess!’ spoorde ze zichzelf aan. ‘Je kunt het best!’ Ze raapte al haar moed bij elkaar, greep Daan opnieuw onder zijn armen en sleepte hem de rivier in.
Haar hele lichaam deed nu onmenselijk pijn. Sinds hun val in de rivier waren er al bijna tien minuten voorbijgegaan. Ze was de uitputting nabij.