‘Bolle! Bart!’ Caroline, Celesti en Kirina stonden op een duintop achter het uitgestorven strand. De koelbox en de overige spullen lagen onaangeroerd op de plaats waar ze die morgen hadden gezeten. Ze waren zeker al een kwartier aan het roepen, maar van Bart en Bolle was geen spoor te bekennen.
‘Als ik die twee te pakken krijg, zullen ze het zich beklagen!’ vloekte Caroline. ‘Met hun kinderachtige, idiote gedoe!’ Ze liep de duin af en liet de picknickmand met een plof naast de andere spullen in het zand vallen. ‘Ook goed, dan eten we zonder hen!’ Ze opende de mand, vouwde een dekentje open en begon het eten uit te stallen. ‘Als ze honger krijgen, dagen die kleuters vanzelf wel weer op.’ Ze pakte een sandwich.
Celesti en Kirina keken ongerust om zich heen.
‘Caroline, wat als het nu eens geen grap is?’ vroeg Celesti aarzelend. ‘Wat als er iets ergs gebeurd is? Misschien zijn ze ontvoerd?’
Caroline schrok even, maar schudde haar hoofd. ‘Dat lijkt me onmogelijk. Bolle is een sterke kerel. Die laat zich heus niet zomaar overmeesteren. En ook Bart kan zijn mannetje wel staan. Bovendien heeft niemand hun spullen aangeraakt. Kijk maar.’ Ze greep de rugzak van Bolle en vond na enig zoeken de horloges, portemonnees en mobieltjes van Bolle en Bart terug. ‘Dieven of overvallers zouden dit nooit achterlaten. Nee, nee…’ zei Caroline. ‘Die twee heren hebben gewoon een ziek gevoel voor humor. Dit is hun manier om ons ongerust te maken. Het is bovendien niet de eerste keer dat ze mij zoiets flikken.’
Kirina en Celesti lieten zich gerustgesteld in het zand vallen.
De picknick was heerlijk en de rest van de namiddag verliep in een opperbeste sfeer. De meisjes zetten de misplaatste grap van zich af en genoten van de zon. Tegen vijf uur pakten ze hun spullen om terug naar huis te gaan.
In de overtuiging dat de twee jongens daar wel zouden rondhangen, gingen ze regelrecht naar het huis van Bart. Toen dat niet het geval bleek te zijn – de vader van Bart zei dat hij zijn zoon sinds die ochtend niet meer gezien had – haastten ze zich vervolgens naar de huizen van Bolle en Caroline én het huis van Wannes, dat daarnaast lag. Naarmate de zoektocht voortduurde, nam de ongerustheid toe en ditmaal niet alleen bij Celesti en Kirina. Ze hadden ook in het kleine dorp overal rondgevraagd, maar zonder resultaat.
‘Als ik die twee ooit in mijn handen krijg!’ Caroline friemelde zenuwachtig met haar handen.
Op het terras bij Wannes overlegden ze wat ze best konden doen. Als Bart en Bolle zich ergens verstopt hadden, was dit echt een misselijke grap. Daarover was iedereen het ondertussen wel eens. Maar tegelijkertijd groeide de vrees dat er iets ernstigs aan de hand was.
‘Kun je hen niet bereiken op hun mobiel?’ opperde Wannes.
Caroline schudde haar hoofd. ‘Gaat niet. We hebben hun mobiel, samen met hun andere spullen, teruggevonden. We kunnen natuurlijk nog een keer op het strand zoeken voordat het donker wordt.’
‘Ik ga wel met jullie mee,’ zei Wannes.
Op het strand hadden ze na een poosje zoeken nog steeds geen spoor ontdekt.
In de verte – boven zee – ging de zon onder.
‘Het is bijna donker! We kunnen beter naar huis gaan!’ riep Kirina. Ze wilde zich net omdraaien, toen ze een kleine flikkering waarnam. Heel even maar. Toen verdween het weer. En toch. Ze ging op haar hurken zitten en speurde de strook zand af, waar ze het vreemde schijnsel had waargenomen. ‘Ik heb iets gevonden!’ schreeuwde ze.
Nauwelijks een meter verder lichtte een voorwerp op in de stralen van de ondergaande zon. Een kleine schittering in verschillende blauwtinten wervelde door het mulle zand.
Voorzichtig strekte Kirina haar arm.
De anderen kwamen toegesneld.
‘Wat is het?’ Celesti plofte als eerste naast haar neer.
Kirina opende haar hand. Op haar palm lag een perfect geslepen, glinsterend kristal, zo groot als een tennisbal.
Iedereen staarde een ogenblik verbluft naar de prachtige steen. De laatste zonnestralen werden gebroken door het glas en wierpen een waaier van kleuren op Kirina’s hand.
‘Wauw!’ fluisterde Caroline als eerste. Ze raakte het kristal aan. ‘Zou het een diamant zijn?’
‘Moeilijk te zeggen,’ mengde Wannes zich in het gesprek. ‘Het enige wat ik weet, is dat ik nog nooit zo’n kunstig geslepen juweel heb gezien.’ Hij draaide het tussen zijn vingers en bestudeerde het aandachtig. In het kristal waaierde een vreemde, lichtblauwe nevel. Het schijnsel reflecteerde in Wannes’ bril.
‘Zou… zou het iets te maken hebben met de verdwijning van Bart en Bolle?’ vroeg Caroline met een klein stemmetje. Ze voelde zich ondertussen enorm schuldig dat ze haar twee beste vrienden had beschuldigd van een grap, terwijl er duidelijk meer aan de hand was.
Wannes haalde zijn schouders op. ‘Geen idee, maar dit soort dingen laat je niet slingeren op een strand. Deze steen moet veel waard zijn. Of, als het een diamant is, onbetaalbaar, want ik denk niet dat er zo’n grote diamant op aarde bestaat.’
‘De Kristalmijnen van Dû-Dur…’ fluisterde Celesti ernstig.